‘Ga ik hoofdpijn krijgen van dit gesprek?’ Dat was de eerste reactie van een medewerker van onze opdrachtgever die wij ter afsluiting van ons onderzoek naar jarenlange integriteitschendingen wilden spreken over vermeend niet-integer gedrag. Hij hield er uiteindelijk inderdaad een soort hoofdpijn aan over, maar wat mag je anders verwachten na bijna zeven jaren frauderen….
Ons onderzoek vond plaats bij een semi-overheidsorganisatie met tal van vestigingen. Bij één van de afdelingshoofden kwamen meerdere meldingen binnen over de betrokken medewerker. Kort en goed kwam het er op neer dat deze medewerker vrijwel dagelijks goederen van de werkgever mee naar huis nam. Afgaande op de berichten gebeurde dit al jaren ook op die momenten waarop de medewerker carpoolde met een collega met dezelfde woonplaats. Uiteraard moest die collega wetenschap hebben van het gedrag van onze ‘hoofdpijn’-man, maar daarover later meer.
De medewerker bleek meerdere systemen te hebben ontwikkeld om de mee te nemen goederen af te voeren naar zijn eigen auto of die van zijn collega. Toen wij die systemen kenden was het patroon vrijwel dagelijks via het aanwezig CCTV-systeem te volgen en ook na werktijd bij aankomst thuis waren wij getuige van het uitladen.
Tijdens ons gesprek erkende de man de langjarige fraude, maar hij was daar naar eigen zeggen zelf niet wijzer van geworden. Alle meegenomen goederen waren door hem naar overzeese familie opgestuurd waar men een en ander hard nodig had. Fraude voor het goede doel dus. Het maandelijks opsturen van de goederen was zelfs uit eigen zak door hem betaald.
We werden uitgenodigd de gereedstaande zending bij hem thuis te inspecteren en hij wilde teruggeven wat niet van hem was. Bij de man thuis werd zoveel materiaal aangetroffen dat onze stationwagen nauwelijks genoeg ruimte bood.
Onze opdrachtgever hanteert een zero-tolerance-beleid en integriteit is een doorlopend terugkerend thema. Had de man zich bij zijn werkgever gemeld voor een bijdrage dan had hij die mogelijk gekregen, maar nu viel hem ontslag op staande voet ten deel. En dus waarschijnlijk ook hoofdpijn.
En dan de carpool-collega. Die wist van de handelingen van onze ‘hoofdpijn’-man af, zo vertelde hij. Maar hij had wel meermaals gedurende de afgelopen jaren tegen hem gezegd dat hij zijn handelen afkeurde en dat hij geen medewerking wilde verlenen. Hij kon er echter niets aan doen dat zijn collega, op momenten waarop de carpool-collega reed, steeds zijn autosleutel pakte en de te stelen goederen in zijn auto zette. Hij kwam er steeds pas achter als de hoofdpijn-man thuis uitstapte en dan was het te laat om er nog iets aan te doen. Hij had zijn collega meermaals gewaarschuwd, maar was hij zijn broeders hoeder? Had hij zijn collega dan moeten verraden? Dat laatste zou hij nooit doen, dus duurde een en ander jarenlang voort.
Onze opdrachtgever maakte, op basis van de voor elke medewerker bekende zero-tolerance, korte metten met de carpool-man en samen rijden is voor beiden niet langer een win-win.